
Jurisprudentie
AQ9932
Datum uitspraak2004-09-08
Datum gepubliceerd2004-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308078/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308078/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Lichtenvoorde, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 maart 2003, het bestemmingsplan "Lievelde, herziening 26 (Dumeco)" vastgesteld.
Uitspraak
200308078/1.
Datum uitspraak: 8 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Dumeco B.V." (hierna: Dumeco), gevestigd te Lievelde,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Lichtenvoorde, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 maart 2003, het bestemmingsplan "Lievelde, herziening 26 (Dumeco)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 oktober 2003, no. RE2003.34442, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft Dumeco bij brief van 3 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2003, beroep ingesteld. Appellante heeft haar beroep aangevuld bij brief van 19 december 2003.
Bij brief van 22 januari 2004 heeft verweerder medegedeeld af te zien van het indienen van een verweerschrift.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht), gedateerd 14 april 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, is verschenen. Verder is daar namens de gemeenteraad van Lichtenvoorde ing. G.H. Hiddink, ambtenaar bij de gemeente, gehoord.
Appellante is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Dumeco heeft niet binnen de in artikel 27, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 26 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn bedenkingen tegen het plan ingebracht bij verweerder.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tegen het plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij het college van gedeputeerde staten.
Dit is slechts anders voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest bedenkingen in te brengen.
Verweerder heeft onder meer goedkeuring onthouden aan de vrijstellingsbepaling in artikel 4, lid B, onder 2, sub a, van de planvoorschriften. Voorzover het beroep van appellante zich tegen dit deel van het besluit richt, is haar beroep ontvankelijk. Voorzover haar beroep zich echter richt tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Bedrijven, slachterij –B(s)-” is niet gebleken dat appellante redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig bedenkingen in te brengen. Het beroep van Dumeco is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan bevat een nieuwe planologische regeling voor slachterij Dumeco aan de Stationsstraat in Lievelde. Het plan maakt de uitbreiding, verplaatsing en aanpassing van de bedrijfsbebouwing van Dumeco mogelijk.
2.4. Verweerder heeft het plan gedeeltelijk goedgekeurd. Hij heeft goedkeuring onthouden aan artikel 4, lid B, onder 2, sub a en artikel 4, lid B, onder 2, sub d, van de planvoorschriften.
2.5. Het beroep van Dumeco, voorzover ontvankelijk, is gericht tegen de onthouding van goedkeuring aan de vrijstellingsbevoegdheid in artikel 4, lid B, onder 2, sub a. Appellante wil de mogelijkheid behouden haar gronden, na vrijstelling, te gebruiken voor andere doeleinden dan slachterij-, vleesverwerkings- of vleesveredelingsactiviteiten. Appellante vindt dat de vrijstellingsbevoegdheid voldoende objectief is begrensd. Aan de vrijstellingsbevoegdheid is immers de beperking verbonden dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan het bestaande woon- en leefklimaat in de directe omgeving. Voorts is in de planvoorschriften aangegeven met welke aspecten bij die afweging rekening moet worden gehouden. Appellante is gezien het voorgaande van mening dat verweerder de vrijstellingsbevoegdheid in artikel 4, lid B, onder 2, sub a, van de planvoorschriften had moeten goedkeuren.
2.5.1. De gemeenteraad heeft de gronden waarop Dumeco is gevestigd, deels de bestemming “Bedrijven, slachterij –B(s)-” gegeven. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor een slachterij, alsmede voor vleesverwerkings- en vleesveredelingsactiviteiten, groenvoorzieningen en water, parkeerdoeleinden en nutsvoorzieningen.
In artikel 4, lid B, onder 2, sub a, van de planvoorschriften heeft de gemeenteraad bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is vrijstelling te verlenen voor andere bedrijfsactiviteiten. Voorwaarde is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bestaande woon- en leefklimaat in de directe omgeving. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van bedrijfsactiviteiten dienen volgens het artikel de volgende milieubelastende componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geurproductie, stofuitworp, geluidhinder, gevaar, verkeersaantrekking, visuele hinder en bodem- en luchtverontreiniging.
2.5.2. Verweerder heeft aan de vrijstellingsbevoegdheid goedkeuring onthouden. Hij constateert dat bij de planvoorschriften geen bedrijvenlijst met mogelijk toe te laten bedrijfsactiviteiten is gevoegd en dat evenmin is voorzien in de verplichting advies in te winnen bij een onafhankelijk milieudeskundige. Gelet hierop is de vrijstellingsbevoegdheid volgens verweerder niet objectief begrensd en is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat na vrijstelling dan ook niet gegarandeerd.
2.5.3. De slachterij van appellante bevindt zich op korte afstand van een rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde woning ligt op ongeveer 25 meter van de bestemming “Bedrijven, slachterij –B(s)-“. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” (hierna: de VNG-brochure) een afstand van 100 meter aanbeveelt tussen slachterijen en een rustige woonwijk. Gelet hierop is het uitgangspunt van verweerder dat een verdergaande aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden moet worden voorkomen, niet onredelijk. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat de vrijstellingsbevoegdheid geen restricties voor de toegestane bedrijfscategorieën bevat. Het standpunt van verweerder dat, gezien het vorenstaande, de vrijstellingsbevoegdheid in kwestie moet worden begrensd door het aanhechten van een bedrijvenlijst en het vragen van een deskundigenadvies, acht de Afdeling niet onredelijk. Nu deze begrenzing in artikel 4, lid B, onder 2, sub a, van de planvoorschriften ontbreekt, heeft verweerder het plan op dit punt in redelijkheid in strijd met een goede ruimtelijke ordening kunnen vinden. Hij heeft daarom in zoverre terecht goedkeuring onthouden aan het plan.
2.5.4. Het beroep van Dumeco is in zoverre ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Bedrijven, slachterij –B(s)-” betreft;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004
332-400.